Direct naar content gaan

Samenvatting

Tweede cassatieberoep na uitspraak verwijzingshof Den Haag 30 augustus 2023, 22/00763, ECLI:NL:GHDHA:2023:1820, NLF 2023/2688.

X (bv; belanghebbende) is opgericht op 27 juli 2010. De enig aandeelhouder van X was Z (Sarl), een op 21 juli 2010 naar Luxemburgs recht opgerichte en feitelijk in Luxemburg gevestigde vennootschap.

Gedurende het boekjaar 2010/2011 is X de moedermaatschappij van een fiscale eenheid, die onder meer bestaat uit Q. Op het moment van voeging in de fiscale eenheid met X was Q reeds gevoegd in een fiscale eenheid met een aantal dochtermaatschappijen. De tot deze fiscale eenheid behorende vennootschappen stonden bekend onder de naam T-groep. Naast het plaatsen van koffieautomaten en dergelijke bij diverse bedrijven, produceert de T-groep koffie.

Met het oog op de overname van Q heeft Z een bedrag van € 43.000.000 gestort op de aandelen in X en heeft X voor een bedrag van € 634.855.232 aan geldleningen aangetrokken van Z. Deze aandeelhouderslening is vastgelegd in een overeenkomst van 14 oktober 2010.

De Inspecteur heeft de in de aangifte vpb 2010/2011 (en volgende jaren) geclaimde aftrek van de rente op de aandeelhouderslening niet toegestaan. De rentecorrectie bedraagt voor het onderhavige boekjaar € 45.256.000.

Na verwijzing is niet langer in geschil dat de aandeelhouderslening civielrechtelijk moet worden beschouwd als lening, alsmede dat geen sprake is van een schijnlening.

Na verwijzing door de Hoge Raad (15 juli 2022, 20/02096, ECLI:NL:HR:2022:1086, NLF 2022/1433) is bovendien niet langer in geschil dat een bedrag van € 37.820.406 van het totale bedrag aan rente van € 45.256.000 in het onderhavige boekjaar niet aftrekbaar is omdat de aandeelhouderslening kwalificeert als een zogenoemde onzakelijke lening.

Uitsluitend is nog in geschil of de aftrek van het resterende rentebedrag van € 7.435.594 in strijd is met doel en strekking van de Wet VpB 1969 als geheel.

Verwijzingshof Den Haag heeft geoordeeld dat X in fraudem legis heeft gehandeld. De Inspecteur heeft evenwel ten onrechte de rente op de aandeelhouderslening van aftrek uitgesloten voor zover die is aangewend voor de herfinanciering van bestaande schulden. X heeft recht op een bedrag aan renteaftrek ter hoogte van € 2.639.636, aldus het verwijzingshof.

Tegen dit oordeel hebben beide partijen cassatieberoep ingesteld.

X stelt dat het verwijzingshof er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat uit het Spilfunctie-arrest (HR 3 maart 2023, 21/00299, ECLI:NL:HR:2023:330) volgt dat de renteaftrek niet alsnog op basis van fraus legis geweigerd kan worden nu, zoals de Hoge Raad in de eerste cassatieronde heeft vastgesteld, X het in artikel 10a, lid 3, onderdeel a, Wet VpB 1969 verlangde tegenbewijs van zakelijkheid heeft geleverd. Verder acht X onjuist of niet-begrijpelijk gemotiveerd dat haar geval aan de acht kenmerken van de zaak Hunkemöller (HR 16 juli 2021, 19/02596, ECLI:NL:HR:2021:1152) beantwoordt.

De staatssecretaris stelt dat het verwijzingshof ten onrechte een deel van de resterende 2,5%-rente nog wel aftrekbaar heeft geacht.

A-G Wattel geeft de Hoge Raad in overweging om beide cassatieberoepen ongegrond te verklaren.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2010-2011
Instantie
A-G
Datum instantie
16 februari 2024
Rolnummer
23/03961
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:182
Auteur(s)
prof. mr. dr. A.C.P. Bobeldijk
Loyens & Loeff/Nyenrode Business Universiteit
NLF-nummer
NLF 2024/0682
Aflevering
19 maart 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6293
bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=8,bwbr0002672&artikel=8

Naar de bovenkant van de pagina