Direct naar content gaan

Samenvatting

De eigen woning van X (belanghebbende) is deels gefinancierd bij de bank en deels bij de bv waarvan de aandelen in het bezit zijn van zijn echtgenote (hierna: de bv).

De bank heeft bij brief van 27 mei 2011 aan X geschreven dat zij een onmiddellijke aflossing op de eigenwoningschuld ter grootte van € 680.000 verlangt.

X heeft op 23 mei 2012 op de eigenwoningschuld een bedrag van € 603.482 afgelost, waarbij de eigenwoningschuld bij de bv met hetzelfde bedrag is toegenomen.

X en de bank hebben een vso gesloten, onder meer inhoudende dat X een bedrag van € 625.581 op de eigenwoningschuld bij de bank zal aflossen en dat de executieveiling van de eigen woning zes maanden zal worden opgeschort.

In de aangifte IB/PVV 2012 heeft X een bedrag van € 10.000 aan kosten ter voorkoming van de executieveiling in aftrek gebracht, als kosten van geldleningen als bedoeld in artikel 3.120, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001. Dit is met een navorderingsaanslag gecorrigeerd.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat de Inspecteur over een nieuw feit beschikt om na te vorderen. De kosten ter voorkoming van een executieveiling zijn niet aftrekbaar. Het Hof verwijst hierbij naar het arrest HR 7 oktober 1998, 32.171, ECLI:NL:HR:1998:AA2315, dat is gewezen voor de Wet IB 1964.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2012
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
9 april 2024
Rolnummer
22/1067; 22/1068
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:2431
NLF-nummer
NLF 2024/1035
Aflevering
30 april 2024
bwbr0011353&artikel=3.120&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.120&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina