Direct naar content gaan

Samenvatting

Aan X (belanghebbende) zijn zes naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting opgelegd. De bezwaren tegen die aanslagen zijn ongegrond verklaard.

Het beroep van X heeft Rechtbank Den Haag niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verschoonbare termijnoverschrijding. Ook het verzet tegen deze uitspraak werd door de Rechtbank ongegrond verklaard.

Het cassatieberoep van X is gericht tegen het oordeel van de Rechtbank dat zij geen verontschuldiging had voor de termijnoverschrijding. De klachten houden onder meer in dat zij, gelet op de situatie waarin zij verkeerde (ernstige bedreigingen jegens haar gezin) niet in staat was beroep in te stellen en dat zij ook niemand had om haar daarin bij te staan.

De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep gegrond.

Voor zover het omstandigheden betreft die de belanghebbende persoonlijk betreffen, is er geen reden artikel 6:11 Awb te beperken tot de gevallen waarin de betrokkene feitelijk niet in staat is geweest het rechtsmiddel tijdig aan te wenden. Of artikel 6:11 Awb van toepassing is, zal per geval moeten worden beoordeeld, waarbij het erop aankomt of van deze belanghebbende onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid kon worden gevergd om tijdig beroep in te stellen. Aan de belanghebbende van wie in redelijkheid niet kan worden gevergd om dit zelf te doen, kan niet zonder meer worden tegengeworpen dat hij iemand anders had kunnen verzoeken hem hierin bij te staan of te vertegenwoordigen, of dat hij binnen de termijn had kunnen volstaan met het indienen van een beroepschrift waarin nog niet de gronden van het beroep zijn opgenomen (een zogenoemd pro-formaberoepschrift). Ook met betrekking tot zulke maatregelen komt het erop aan of zij van deze belanghebbende onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid konden worden gevergd.

Verder moet ook de vraag of het beroepschrift na overschrijding van de beroepstermijn is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd, worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval.

De ontwikkelingen in de bestuursrechtspraak geven de Hoge Raad aanleiding nu te bepalen dat deze termijn in beginsel verstrijkt zes weken nadat de omstandigheid die het tijdig instellen van beroep verhinderde, zich niet langer voordoet (vgl. CBb 30 januari 2024, 22/1049, ECLI:NL:CBB:2024:31, r.o. 4.2).

Dit geldt voor alle zaken en in elk stadium van de behandeling en ook voor andere rechtsmiddelen waarop artikel 6:11 Awb van toepassing is, oordeelt de Hoge Raad.

Het verzet wordt gegrond verklaard en de Rechtbank zal de ontvankelijkheid van het beroep opnieuw, met inachtneming van dit arrest, moeten beoordelen.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2021
Instantie
HR
Datum instantie
5 april 2024
Rolnummer
22/04246
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:515
Auteur(s)
mr. F.W. Wiggers
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2024/0846
Aflevering
9 april 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6332
bwbr0005537&artikel=6:11,bwbr0005537&artikel=6:11,bwbr0005537&artikel=6:8,bwbr0005537&artikel=6:8

Naar de bovenkant van de pagina