Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft in het verleden bij een voormalige werkgever deelgenomen aan een levensloopregeling. Bedrijf A beheert een levenslooprekening op naam van X.

Na beëindiging van de dienstbetrekking is het saldo op de levenslooprekening onder gebruikmaking van het overgangsrecht van artikel 39d Wet LB 1964 op de rekening blijven staan. Op 1 januari 2021 bedroeg het saldo € 5.034,92.

De levensloopregeling is per 31 oktober 2021 opgehouden te bestaan. Op 1 november 2021 heeft A na inhouding van loonheffing en administratiekosten een bedrag van € 2.522,60 gestort op een geblokkeerde rekening ten name van X. Het saldo (na aftrek van kosten en bijtelling van rente) staat in 2024 nog steeds op deze geblokkeerde rekening. De overmaking is gerenseigneerd aan de Inspecteur.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt in deze procedure over de aanslag IB/PVV 2021 dat het vrijgevallen saldo in 2021 vorderbaar en inbaar was en in 2021 is genoten als bedoeld in artikel 3.146 Wet IB 2001. De vrijval is dan ook terecht in 2021 tot het belastbaar inkomen uit werk en woning van X gerekend. De omstandigheid dat X het bedrag van het saldo feitelijk niet heeft ontvangen omdat het is gestort op een geblokkeerde rekening en hij er niet onmiddellijk over heeft kunnen beschikken, leidt niet tot een ander oordeel. De Rechtbank acht geen sprake van schending van artikel 1 EP, het vertrouwensbeginsel, evenredigheidsbeginsel en/of het gelijkheidsbeginsel.

Het beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2021
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum instantie
29 maart 2024
Rolnummer
23/3793
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2024:3505
NLF-nummer
NLF 2024/0969
Aflevering
23 april 2024
bwbr0002471&artikel=39d,bwbr0002471&artikel=39d,bwbr0011353&artikel=3.146,bwbr0011353&artikel=3.146

Naar de bovenkant van de pagina