Direct naar content gaan

Samenvatting

Verwijzingsuitspraak na HR 4 oktober 2022, 21/01817, ECLI:NL:HR:2022:1364 (NLF 2022/2133, met noot van Kerckhoffs).

Het una-viabeginsel dwingt de autoriteiten een keuze te maken tussen strafrechtelijke en bestuursrechtelijke bestraffing van een overtreding.

In deze zaak wordt verdachte X vervolgd voor het opzettelijk niet betalen van de verschuldigde omzetbelasting (artikel 69a AWR). De strafkamer van Hof Den Bosch heeft vastgesteld dat door de Inspecteur eerder aan X verzuimboetes als bedoeld in artikel 67c, lid 1, AWR zijn opgelegd wegens het niet (tijdig) betalen van de omzetbelasting over de in de tenlastelegging vermelde kwartalen.

Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat de op grond van artikel 67c AWR opgelegde verzuimboetes ‘hetzelfde feit’ betreffen als het feit waarvoor de verdachte wordt vervolgd op grond van artikel 69a AWR en dat de oplegging van de verzuimboetes daarmee in beginsel in de weg staat aan strafrechtelijke vervolging voor het niet (tijdig) voldoen van de in de aangiften aangegeven omzetbelasting over de in de tenlastelegging genoemde kwartalen.

Volgens de Hoge Raad is dit oordeel onjuist. Er bestaat een aanzienlijk verschil tussen de aard en ernst van enerzijds de feiten die aanleiding kunnen geven tot de oplegging van verzuimboetes op grond van artikel 67c, lid 1, AWR en anderzijds het ten laste gelegde, op artikel 69a, lid 1, AWR toegesneden feit. Dat komt onder meer tot uitdrukking in het in artikel 69a, lid 1, AWR neergelegde opzetvereiste en in de in artikel 69a, lid 1, AWR genoemde maximale straffen, waaronder een gevangenisstraf van maximaal zes jaar. Gelet daarop kunnen zulke feiten in beginsel niet worden aangemerkt als hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr. en artikel 243, lid 2, Sv. in verbinding met artikel 255, lid 1, Sv. (vgl. HR 15 maart 2022, 19/02761, ECLI:NL:HR:2022:364, NLF 2022/0836, met noot van De Roos).

De Hoge Raad heeft de zaak vervolgens terug verwezen naar Hof Den Bosch.

Het Hof oordeelt met de Hoge Raad dat er in deze zaak een aanzienlijk verschil bestaat tussen de aard en ernst van enerzijds de feiten die aanleiding kunnen geven tot de oplegging van een verzuimboete op grond van artikel 67c, lid 1, AWR en anderzijds het ten laste gelegde van het op artikel 69a, lid 1, AWR toegesneden feit.

Het Hof is voorts van oordeel dat de verdachte geen beroep op een strafuitsluitingsgrond toekomt op grond van artikel 69a, lid 3, AWR. Alles overziende acht het Hof het in de onderhavige zaak niettemin raadzaam te bepalen dat de verdachte in verband met de door hem aangevoerde omstandigheden geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Metadata

Rubriek(en)
Strafrecht
Belastingtijdvak
1 januari 2016 t/m 30 april 2018
Instantie
Hof Den Bosch
Datum instantie
22 april 2024
Rolnummer
20-002251-22
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:1378
Auteur(s)
mr. R.W.J. Kerckhoffs
OM Functioneel Parket
NLF-nummer
NLF 2024/1079
Aflevering
7 mei 2024
bwbr0002320&artikel=69a,bwbr0002320&artikel=69a,bwbr0002320&artikel=67c,bwbr0002320&artikel=67c

Naar de bovenkant van de pagina