Direct naar content gaan

Samenvatting

A (een Franse nv) heeft in Luxemburg dochteronderneming B opgericht die op haar beurt zeven dochterondernemingen heeft die belastingplichtig zijn in Luxemburg (hierna: ingezetenen), waarvan zij telkens meer dan 95% van het kapitaal bezit.

A en B en haar zeven dochterondernemingen hebben gekozen voor de Luxemburgse fiscale-integratieregeling, waarbij de belasting wordt berekend over de geconsolideerde winst van de groep van ondernemingen. De vennootschappen C en D zijn ook ingezeten vennootschappen en dochterondernemingen van A.

B bezit geen deelneming in het kapitaal van deze twee vennootschappen. C en D kunnen geen deel uitmaken van de Luxemburgse fiscale-integratieregeling omdat toepassing van de regeling alleen mogelijk is met een in Luxemburg fiscaal ingezeten moedermaatschappij (verticale integratie).

B, C en D hebben de zaak aanhangig gemaakt bij de bestuursrechter in eerste aanleg.

In de tussentijd was de fiscale-integratieregeling gewijzigd bij een wet van 18 december 2015, waarbij de regeling in wezen is uitgebreid tot groepen die enkel uit dochterondernemingen bestaan (horizontale integratie). De wet bepaalt uitdrukkelijk dat een onderneming van een geïntegreerde groep tegelijkertijd geen deel kan uitmaken van een andere geïntegreerde groep. Deze nieuwe wettelijke regeling geldt pas vanaf het boekjaar 2015.

De Cour Administrative (Luxemburg) vraagt zich af of de Luxemburgse wettelijke regeling, vóór de wijziging ervan bij de wet van 18 december 2015, verenigbaar is met de in artikel 49 en 54 VWEU neergelegde vrijheid van vestiging en heeft hierover aan het HvJ prejudiciële vragen gesteld.

Het HvJ verklaart het volgende voor recht:

  1. Artikel 49 en 54 VWEU verzetten zich tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die geen horizontale fiscale integratie toestaat van de ingezeten dochterondernemingen van een niet-ingezeten moedermaatschappij.
  2. Artikel 49 en 54 VWEU verzetten zich tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die tot gevolg heeft dat een moedermaatschappij met zetel in een andere lidstaat ertoe wordt verplicht een bestaande verticale fiscale integratie van een van haar dochterondernemingen en een aantal van haar ingezeten kleindochterondernemingen te ontbinden, teneinde deze dochteronderneming in staat te stellen een horizontale fiscale integratie met andere ingezeten dochterondernemingen van die moedermaatschappij tot stand te brengen, ook al blijft de ingezeten consoliderende dochteronderneming dezelfde en leidt de ontbinding van de verticale fiscale integratie vóór het einde van de door de nationale wettelijke regeling bepaalde minimumduur van integratie ertoe dat de betrokken vennootschappen een individuele wijzigingsaanslag wordt opgelegd.
  3. Het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een wettelijke regeling van een lidstaat inzake een fiscale-integratieregeling volgens welke elk verzoek tot toepassing van een dergelijke regeling bij de bevoegde autoriteit moet worden ingediend vóór het einde van het eerste aanslagjaar waarvoor om toepassing van die regeling wordt verzocht.
(Oude) Luxemburgse wetgeving

Op 12 juni 2014 wees het Hof van Justitie (HvJ) arrest in de zaak SCA e.a. Die zaak betrof de Nederlandse fiscale-eenheidsregeling. Het HvJ oordeelde, onder andere, dat de weigering van een fiscale eenheid tussen in Nederland gevestigde zustervennootschappen van een (overigens kwalificerende maar) in een andere EU-lidstaat gevestigde moedermaatschappij in strijd is met de vrijheid van vestiging. Na het arrest paste ook Luxemburg zijn wetgeving aan, waardoor een vergelijkbare zuster-fiscale-eenheid in Luxemburg mogelijk is vanaf 2015.

Tot dat moment was een dergelijke zuster-fiscale-eenheid echter niet mogelijk. In de onderhavige procedure is de vraag in geschil of Luxemburg een zuster-fiscale-eenheid van Luxemburgse vennootschappen met een gemeenschappelijke in Frankrijk gevestigde moedermaatschappij mocht weigeren voor de jaren 2013 en 2014. In essentie was het antwoord, uiteraard, negatief, in lijn met het arrest SCA e.a.

Metadata

Rubriek(en)
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2013-2014
Instantie
HvJ
Datum instantie
14 mei 2020
Rolnummer
C-749/18
ECLI
ECLI:EU:C:2020:370
Auteur(s)
mr. dr. J.J.A.M. Korving
Deloitte / Maastricht University
NLF-nummer
NLF 2020/1232
Aflevering
28 mei 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3295
bwbv0001506&artikel=49,bwbv0001506&artikel=49,bwbv0001506&artikel=54,bwbv0001506&artikel=54

Naar de bovenkant van de pagina