Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft in september 2022 aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2021. Bij uitblijven van een definitieve aanslag heeft hij de volgens aangifte verschuldigde inkomstenbelasting op 31 december 2022 betaald. Daarbij was kenbaar dat de betaling betrekking had op de inkomstenbelasting voor het jaar 2021. Op 14 februari 2023 is de definitieve aanslag IB/PVV opgelegd conform de ingediende aangifte. Bij de aanslag is € 777 belastingrente in rekening gebracht over de periode van 1 juli 2022 tot en met 23 januari 2023.

X heeft beroep ingesteld.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat over een te lange periode belastingrente is berekend. Na betaling was geen sprake van een betalingsverzuim en kan niet gesproken worden van een niet betaalde hoofdsom en te compenseren renteschade. De Rechtbank maakt uit het arrest van de Hoge Raad van 18 november 2022 (21/00170, ECLI:NL:HR:2022:1673, NLF 2022/2337, met noot van Hageman) op dat de periode waarover belastingrente moet worden berekend in het geval van X eindigt met de betaling van de belasting. Dat aan X geen voorlopige aanslag is opgelegd maakt dit niet anders. De invoering van artikel 30ia AWR kan evenmin tot een ander oordeel leiden. De Rechtbank vermindert de beschikking belastingrente tot een bedrag van € 689.

Het beroep is gegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2021
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum instantie
3 april 2024
Rolnummer
23/3048; 23/3049
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2024:4980
NLF-nummer
NLF 2024/0992
Aflevering
23 april 2024
bwbr0002320&artikel=30fc,bwbr0002320&artikel=30fc

Naar de bovenkant van de pagina