Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is in 2015 als CFO in dienst getreden bij A (bv). Ten aanzien van deze tewerkstelling heeft de Inspecteur een beschikking afgegeven waaruit volgt dat X in aanmerking komt voor toepassing van de 30%-regeling. X heeft vanaf 18 mei 2015 tot en met 2018 in Nederland gewoond. X heeft geparticipeerd in een plan. Door deze participatie heeft X sinds 23 december 2015 aandelen in een Luxemburgse holdingvennootschap. Dit zijn (middellijk) aanmerkelijkbelangaandelen en vormen vanaf het moment van aanschaf een zogenoemd lucratief belang (artikel 3.92b Wet IB 2001). X heeft, samen met andere participanten van het plan, op 14 december 2016 een vaststellingsovereenkomst (vso) met de Belastingdienst gesloten. Op basis van de vso is de acquisitieprijs (verkrijgingsprijs) van X (her)berekend op € 7.075.424. In 2016 en 2018 zijn bedragen aan X uitgekeerd en in 2018 heeft X zijn (middellijk gehouden) lucratiefbelangaandelen vervreemd. Voor de jaren 2016 en 2018 heeft X gebruikgemaakt van het keuzerecht zoals geregeld in artikel 2.6 Wet IB 2001 (partieel buitenlands belastingplichtig).

In geschil is een aan X opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2016 en aanslag IB/PVV 2018.

De Inspecteur heeft aangevoerd dat het door X ontvangen inkomen uit zijn lucratiefbelangaandelen belast is als row en dat X geen beroep kan doen op toepassing van artikel 3.95b, lid 5, Wet IB 2001.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de Inspecteur over het jaar 2016 over een nieuw feit beschikt dat navordering rechtvaardigt.

Voor het jaar 2016 volgt de Rechtbank de Inspecteur in zijn standpunt dat – nu niet uit de aangifte blijkt dat een beroep is gedaan op artikel 3.95b, lid 5, Wet IB 2001 – het voordeel uit lucratief belang (ad € 5.094.282) op grond van artikel 3.95b Wet IB 2001 als row dient te worden belast. Van gewekt vertrouwen is geen sprake.

Voor het jaar 2018 heeft X in de aangifte kenbaar gemaakt dat hij een beroep doet op artikel 3.95b, lid 5, Wet IB 2001. Voor dat geval is niet in geschil dat onder toepassing van artikel 2.6 Wet IB 2001 de voordelen genoten uit aanmerkelijk belang niet in de Nederlandse heffing worden betrokken. De Inspecteur heeft daarom ten onrechte het belastbare inkomen uit werk en woning met ruim € 19 miljoen verhoogd.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2016 en 2018
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
5 januari 2024
Rolnummer
22/3569; 22/3571
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:60
Auteur(s)
mr. J. Kanters
Lubbers, Boer & Douma
NLF-nummer
NLF 2024/0436
Aflevering
20 februari 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6245
bwbr0011353&artikel=2.6,bwbr0011353&artikel=2.6,bwbr0011353&artikel=3.95b&lid=5,bwbr0011353&artikel=3.95b&lid=5

Naar de bovenkant van de pagina