Direct naar content gaan

Samenvatting

Eind juni 2009 is bij X (belanghebbende) een boekenonderzoek ingesteld over de periode 2005 tot en met 2007. De controlerend ambtenaar heeft verzuimd bij aanvang van het boekenonderzoek de automatische afdoening van de aangiften IB/PVV te blokkeren. Op 11 december 2009 heeft X niet eerder aangegeven buitenlands vermogen vrijwillig gemeld (de vrijwillige verbetering). De primitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2007 is opgelegd op 5 februari 2010. Daarin is geen rekening gehouden met bevindingen uit het boekenonderzoek en met de vrijwillige verbetering.

Met dagtekening 23 oktober 2010 is in verband met de vrijwillige verbetering een navorderingsaanslag IB/PVV 2007 opgelegd (de eerste navorderingsaanslag). Ook daarin is geen rekening gehouden met de bevindingen uit het boekenonderzoek.

Met dagtekening 2 december 2011 is een tweede navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2007 opgelegd ter zake van genoten inkomen uit aanmerkelijk belang en resultaat uit overige werkzaamheden (de tweede navorderingsaanslag). De tweede navorderingsaanslag is opgelegd naar aanleiding van bevindingen uit het boekenonderzoek.

Voor Hof Den Bosch was onder meer in geschil of de tweede navorderingsaanslag mocht worden opgelegd.

Het Hof heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat de Inspecteur in de eerste navorderingsaanslag slechts het inkomen in verband met de vrijwillige verbetering heeft begrepen, het gevolg is van de keuze van de Belastingdienst om de behandeling van de (navorderings)aanslagen IB/PVV van X door twee verschillende eenheden van de Belastingdienst te laten afhandelen. Het daarmee verband houdende verzuim van de controlerend ambtenaar om in de computersystemen van de Belastingdienst vast te leggen dat er een boekenonderzoek liep, dient daarom voor rekening en risico te blijven van de Inspecteur, aldus het Hof.

Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld. Anders dan het Hof oordeelt de Hoge Raad dat het feit dat de controlerend ambtenaar heeft nagelaten het boekenonderzoek in het computersysteem van de Belastingdienst te vermelden, is aan te merken als een kenbare fout in de ruime en neutrale zin die aan dat begrip toekomt in artikel 16, lid 2, aanhef en onderdeel c, AWR (vgl. HR 27 juni 2014, 13/02194, ECLI:NL:HR:2014:1529 en HR 27 juni 2014, 14/00350, ECLI:NL:HR:2014:1528). De zaak is verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden.

Mede naar aanleiding van de ontwikkelingen op het gebied van de geautomatiseerde verwerking van de aangifte en vaststelling van de aanslag zag de wetgever zich aan het begin van dit decennium genoodzaakt een ruimere navorderingsbevoegdheid te creëren voor gevallen waarin geen sprake is van een nieuw feit of kwade trouw. Op 1 januari 2010 is artikel 16, lid 2, onderdeel c, AWR in de wet opgenomen. Op basis van dit artikel is navordering mogelijk in gevallen waarin een aanslag onjuist is vastgesteld als gevolg van een voor de belastingplichtige kenbare fout. Op basis van de wettekst wordt de kenbaarheid in elk geval verondersteld wanneer de te weinig geheven belasting ten minste 30% bedraagt van de ingevolge de wet verschuldigde belasting.

Het begrip ‘fout’

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2007
Instantie
HR
Datum instantie
13 juli 2018
Rolnummer
17/05454
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:1203
Auteur(s)
mr. T.H.A. Noë
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2018/1591
Aflevering
26 juli 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1678
bwbr0002320&artikel=16&lid=2,bwbr0002320&artikel=16&lid=2,bwbr0002320&artikel=16&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina