Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Aan X (belanghebbende) is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Hij heeft per abuis parkeerbelasting voor een andere parkeerzone voldaan. Na bezwaar is de naheffingsaanslag vernietigd.

Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat geen sprake is van een aan de Heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid, zodat geen recht bestaat op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.

De redelijke termijn van twee jaar is in beginsel overschreden. Het Hof is echter van oordeel dat de door X ondervonden spanning en frustratie zijn geëindigd met de uitspraak op bezwaar nu de Heffingsambtenaar daarbij geheel tegemoetgekomen is aan het bezwaar van X en daarmee een einde is gekomen aan de hoofdzaak. Daarna was alleen nog sprake van formeelrechtelijke schermutselingen. Van een overschrijding van de redelijke termijn is geen sprake zodat voor een vergoeding van immateriële schade geen aanleiding bestaat. De klacht van X dat Rechtbank Rotterdam naar aanleiding van haar verzoek om vergoeding van immateriële schade het onderzoek ten onrechte niet heeft heropend, behoeft geen behandeling.

Het hoger beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2021
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
14 februari 2024
Rolnummer
23/478
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:407
NLF-nummer
NLF 2024/1055
Aflevering
30 april 2024
bwbr0005537&artikel=7:15,bwbr0005537&artikel=7:15

Naar de bovenkant van de pagina