Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (belanghebbende), een naar het recht van Aruba opgerichte nv, dreef sinds 2006 een onderneming. De aandelen in X werden voor 99,5 procent gehouden door een in Zwitserland gevestigde Holding.

In 2006 heeft Holding aan X een bedrag van Afl. 925.335 verstrekt, welk bedrag zij als schuld aan Holding op haar balans heeft opgenomen. In de jaren 2007 tot en met 2012 fluctueerde deze schuld van X al naar gelang daarop werd afgelost of extra gelden werden verstrekt.

Halverwege het jaar 2011 zijn de activiteiten van X gestaakt en is zij in liquidatie getreden. De liquidatie is op 27 augustus 2016 voltooid.

X heeft voor het jaar 2012 geen aangifte voor de winstbelasting gedaan, terwijl zij daartoe wel was uitgenodigd. De aanslag in de winstbelasting voor dat jaar is opgelegd naar een ambtshalve vastgestelde winst van Afl. 63.250. In 2017 heeft X alsnog aangifte voor de winstbelasting gedaan.

Aan X is een navorderingsaanslag in de winstbelasting 2012 opgelegd. De Inspecteur heeft in de winst een bedrag van Afl. 750.100 begrepen dat hij heeft aangemerkt als een belaste vrijval van de schuld van X aan Holding.

Voor het GHvJ was in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht het bedrag van Afl. 750.100 tot de winst van 2012 heeft gerekend.

Het GHvJ heeft die vraag bevestigend beantwoord. Het heeft daarbij geoordeeld dat tussen partijen niet in geschil is dat de bedragen die Holding in 2006 en latere jaren aan X heeft verstrekt, in civielrechtelijke zin moeten worden aangemerkt als een lening. Deze kwalificatie heeft in beginsel ook te gelden voor de toepassing van de fiscale wetgeving, tenzij zich een van de drie uitzonderingen voordoet als genoemd in het arrest HR 27 januari 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3744. In deze zaak doet zich volgens het GHvJ geen van deze drie uitzonderingsgevallen voor.

X voert in cassatie aan dat het GHvJ ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over haar standpunt dat de geldverstrekking door Holding moet worden aangemerkt als een onzakelijke lening.

Het GHvJ had deze stelling volgens de Hoge Raad niet onbehandeld mogen laten. Tot cassatie leidt dat echter niet omdat het niet tot een ander oordeel zou hebben geleid. Reden hiervoor is dat X onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat de geldverstrekking als onzakelijke lening moet worden aangemerkt.

Metadata

Rubriek(en)
Heffingen Caribisch Koninkrijk
Belastingtijdvak
2012
Instantie
Hoge Raad
Datum instantie
19 april 2024
Rolnummer
21/04337
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:629
NLF-nummer
NLF NLF

Naar de bovenkant van de pagina