Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) maakt onderdeel uit van een groep vennootschappen (hierna: de Groep).

In 2006 is de destijds voor werknemers van de Groep geldende pensioenregeling op basis van het middelloonstelsel gewijzigd naar een beschikbarepremieregeling. De in de middelloonregeling opgebouwde aanspraken zijn (op die van één werknemer na) via een collectieve waardeoverdracht ingebracht in de beschikbarepremieregeling. Een groot aantal (voormalige) werknemers is hierdoor geconfronteerd met een lager dan verwacht pensioen.

X heeft besloten om, zonder erkenning van aansprakelijkheid, een tegemoetkoming te betalen aan de (voormalige) werknemers die door de wijziging van de pensioenregeling werden getroffen (hierna: de tegemoetkoming). De tegemoetkoming varieert van € 500 tot € 189.322 per (voormalige) werknemer, met een gemiddelde van € 26.268.

De Groep heeft vervolgens in het tijdvak juli 2017 aan in totaal 167 actieve werknemers en 98 postactieve werknemers de tegemoetkoming betaald. X heeft voor dit tijdvak de bedragen aan tegemoetkoming die zijn betaald aan haar actieve werknemers tot een bedrag van € 2.400 per werknemer aangewezen als eindheffingsloon en in de zogenoemde vrije ruimte ondergebracht. De daarboven aan de werknemers uitbetaalde bedragen aan tegemoetkoming zijn door haar behandeld als individueel werknemersloon door daarop loonbelasting in te houden en op aangifte af te dragen.

Voor Hof Arnhem-Leeuwarden was onder meer in geschil of X met betrekking tot de aan actieve werknemers toegekende tegemoetkoming, voor zover deze meer bedraagt dan € 2.400 per werknemer, het eindheffingsregime van 80% kan toepassen.

Het geschil spitste zich toe op de vraag of X dit deel van de tegemoetkoming voorafgaande aan de uitbetaling ervan heeft aangewezen als eindheffingsloon en, zo niet, of het dan mogelijk is dat zij dit deel in een later stadium, in de fase van bezwaar of (hoger) beroep, alsnog als eindheffingsloon aanwijst. Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord.

Op het cassatieberoep van X oordeelt de Hoge Raad dat het voor aanwijzing van een vergoeding als eindheffingsbestanddeel niet noodzakelijk is dat daarmee rekening is gehouden bij de uitbetaling van het loon en evenmin dat de vergoeding als zodanig op individueel niveau is verwerkt in de loonadministratie.

Het Hof heeft evenwel terecht geoordeeld dat een dergelijke aanwijzing niet voor het eerst in de bezwaar- of beroepsfase kan worden gedaan. Deze beperking in de tijd kan niet worden gezien als een onaanvaardbare beperking van de rechtsbescherming en daarmee ook niet als een schending van artikel 1 EP.

Het cassatieberoep van X wordt ongegrond verklaard.

Conform Conclusie A-G Ettema (NLF 2023/1830, met noot van Arets).

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Belastingtijdvak
juli 2017
Instantie
HR
Datum instantie
5 april 2024
Rolnummer
22/01503
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:387
Auteur(s)
drs. L.M.J. Arets
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2024/0887
Aflevering
16 april 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6339
bwbr0002471&artikel=31,bwbr0002471&artikel=31

Naar de bovenkant van de pagina