Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze ‘box 3-zaak’ stelt Rechtbank Zeeland-West-Brabant voorop dat de Hoge Raad eerder heeft beslist dat het werkelijk behaalde rendement berekend dient te worden in nominale termen, zonder rekening te houden met het heffingsvrij vermogen (HR 14 juni 2019, 17/05606, ECLI:NL:HR:2019:816, NLF 2019/1464, met noot van Dusarduijn, r.o. 2.6.2 en 2.10.2). Dat betekent dat op de erven X en Y (belanghebbenden) de last rust om aannemelijk te maken dat in 2018 sprake is van een schending van fundamentele rechten, oftewel dat het in 2018 werkelijk behaalde rendement lager is dan het forfaitaire rendement berekend overeenkomstig de Wet rechtsherstel box 3.

De Rechtbank overweegt dat X en Y, door geen gegevens te overleggen over het met de groene beleggingen behaalde resultaat, geen volledig inzicht hebben gegeven in het daadwerkelijk behaalde resultaat in 2018. Naar het oordeel van de Rechtbank hebben zij daarom niet aannemelijk gemaakt dat het werkelijk behaalde rendement lager is dan het forfaitair berekend rendement. Voor enige op rechtsherstel gerichte compensatie bestaat dan geen aanleiding.

De Rechtbank oordeelt voorts dat de redelijke termijn met zestig maanden is overschreden, maar kent X en Y toch geen immateriële schadevergoeding toe omdat het geschil betrekking heeft op een zeer gering financieel belang (HR 24 februari 2017, 16/02302, ECLI:NL:HR:2017:292, NLF 2017/0495, met noot van De Roos, r.o. 2.3).

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2018
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
12 april 2024
Rolnummer
23/1888
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:2448
NLF-nummer
NLF 2024/0975
Aflevering
23 april 2024
bwbr0011353&artikel=5.1,bwbr0011353&artikel=5.1,bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.3,bwbr0011353&artikel=5.3

Naar de bovenkant van de pagina