Direct naar content gaan

Samenvatting

Vof X (belanghebbende) is op 7 juli 2007 is opgericht door twee gehuwde personen. De activiteiten van X bestaan uit het verstrekken van verbouw- en interieuradviezen en fiscale advisering rondom de eigen woning.
De echtgenoten hebben op grond die zij op 13 september 2007 tezamen (50/50) in eigendom hebben verkregen, een pand laten bouwen. Het pand is medio 2012 door de echtgenoten in gebruik genomen als woning.
Een deel van de woning is met ingang van 1 januari 2012 met toepassing van de ’optie belaste verhuur’ verhuurd aan X. De verhuurmaatschap (hierna: de maatschap) is met ingang van het derde kwartaal 2007 als btw-ondernemer geregistreerd.
Over de aftrek van de in rekening gebrachte btw (voorbelasting) op de aankoop van de grond en de bouwtermijnen van de woning door de maatschap is tussen X en de Inspecteur een geschil ontstaan.
Volgens de Inspecteur kan de maatschap voor de verhuur van de ruimte aan X niet als btw-ondernemer worden aangemerkt.
X en de Inspecteur zijn tot een afspraak gekomen. Aan deze afspraak is door beide partijen navolging gegeven. De door de maatschap in aftrek gebrachte voorbelasting is via verzoeken om ambtshalve teruggaaf teruggegeven aan X. Het bedrag van deze teruggave is verrekend met naheffingsaanslagen aan de maatschap.
In 2016 stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat niet op juiste wijze navolging is gegeven aan de voornoemde afspraak. Hij stelt dat de heffing wegens het privégebruik door de echtgenoten niet correct door X in haar aangiften is verwerkt. Hij voert aan dat X voor 2013 en 2014 ter zake van de woning voor te lage bedragen verschuldigde OB ter zake van een fictieve dienst op grond van artikel 4, lid 2, sub a, Wet OB 1968 heeft gedaan. Ook stelt hij dat voor 2015 ter zake van het privégebruik van de woning ten onrechte geen verschuldigde OB is aangegeven. Voor 2016 neemt hij het standpunt in dat X niet langer een onderneming dreef, zodat sprake is van een onttrekking van de woning in de zin van artikel 3, lid 3, sub a, Wet OB 1968. Overeenkomstig deze constateringen zijn naheffingsaanslagen opgelegd.
X heeft beroep en hoger beroep ingesteld inzake de naheffingsaanslagen.
Hof Amsterdam oordeelt echter met Rechtbank Noord-Holland dat de naheffingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
De boetes die zijn opgelegd voor de naheffingsaanslagen over december 2013, 2014 en 2015 dienen te worden vernietigd, omdat sprake is van een pleitbaar standpunt. Het hoger beroep is in zoverre gegrond.
Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad verklaart dit ongegrond met toepassing van artikel 81 Wet RO.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2013 - 2016
Instantie
Hoge Raad
Datum instantie
15 maart 2024
Rolnummer
22/01008
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:432
bwbr0002629&artikel=3,bwbr0002629&artikel=4

Naar de bovenkant van de pagina