Direct naar content gaan

Samenvatting

A is op 1 december 2013 bij X (belanghebbende) in dienst getreden en heeft deel uitgemaakt van de Raad van Bestuur van X. Met ingang van 25 april 2018 is de dienstbetrekking beëindigd. A kwam tot de beëindiging van zijn dienstbetrekking in aanmerking voor toepassing van de zogenoemde 30%-regeling.

X heeft ten aanzien van A de excessieve vertrekvergoeding berekend, waarbij de individualiseerbare eindheffingsbestanddelen tot het loon zijn gerekend.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag: Behoren de vergoedingen en verstrekkingen die op grond van artikel 31, lid 1, onderdeel f, Wet LB 1964 in verbinding met artikel 31a, lid 2, Wet LB 1964 (wettekst 2016 tot en met 2019) niet onder de reguliere (eind)heffing vallen (de vrijgestelde vergoedingen en verstrekkingen), tot het loon in de zin van artikel 32bb Wet LB 1964?

Hof Den Bosch beantwoordt de vraag ontkennend. Het Hof volgt hierbij de wetshistorische en wetssystematische uitleg van het loonbegrip in de zin van artikel 32bb Wet LB 1964. De uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant wordt bevestigd.

Het hoger beroep van de Inspecteur is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Belastingtijdvak
2018-2019
Instantie
Hof Den Bosch
Datum instantie
21 februari 2024
Rolnummer
22/01237
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:521
Auteur(s)
dr. F.M. Werger
Werger Fiscaal Advies B.V.
NLF-nummer
NLF 2024/1015
Aflevering
30 april 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6363
bwbr0002471&artikel=31,bwbr0002471&artikel=31,bwbr0002471&artikel=31a,bwbr0002471&artikel=31a,bwbr0002471&artikel=32bb,bwbr0002471&artikel=32bb

Naar de bovenkant van de pagina