Direct naar content gaan

Samenvatting

De feitelijke leiding van beleggings-bv X (belanghebbende) is eind 2011 verplaatst naar Malta. Volgens de Inspecteur wijst Verdrag Nederland-Malta niet het exclusieve heffingsrecht over de resultaten van X toe aan Malta, omdat (primair) X haar inkomsten niet naar Malta heeft overgemaakt of aldaar heeft ontvangen (artikel 2, lid 5, Verdrag Nederland-Malta) en (subsidiair) omdat X gebruikmaakt van een bijzondere regeling in Malta (artikel 30 Verdrag Nederland-Malta).

De primitieve aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2012, 2013 en 2014 zijn opgelegd conform de aangiften, naar belastbare bedragen van nihil. Vervolgens zijn de navorderingsaanslagen voor die jaren opgelegd. Rechtbank Noord-Holland en Hof Amsterdam hebben de navorderingsaanslagen in stand gelaten.

In deze zaak neemt A-G Koopman conclusie vanwege drie kwesties die samenhangen met de bevoegdheid tot navordering.

De eerste kwestie is wie er als ‘de Inspecteur’ bevoegd is tot oplegging van de in artikel 16, lid 1, AWR bedoelde navorderingsaanslag. Daarmee samenhangend rijst de vraag of die bevoegdheid wijzigt als de belastingplichtige gaat ressorteren onder een ander organisatieonderdeel van de Belastingdienst.

De tweede vraag is welke informatie kan worden gerekend tot de feiten die de Inspecteur bekend zijn of redelijkerwijs bekend kunnen zijn in de zin van artikel 16, lid 1, AWR. Die vraag is met name relevant bij kennisversplintering.

De derde kwestie is of een pleitbaar standpunt in de weg staat aan navordering wegens een kenbare fout als bedoeld in artikel 16, lid 2, AWR. Volgens A-G Koopman kan die vraag niet categorisch met ja worden beantwoord. De vraag of X in zijn aangifte al dan niet een pleitbaar standpunt heeft ingenomen is geen zelfstandig criterium bij toepassing van artikel 16, lid 2, AWR. Het gaat erom of X ten tijde dat hij de aanslag onder ogen krijgt wist of behoorde te weten dat die aanslag als gevolg van een fout te laag is vastgesteld. De regel dat de fout in elk geval kenbaar is als de te weinig geheven belasting ten minste 30% van de verschuldigde belasting bedraagt, is dus ook van toepassing als X in zijn aangifte een pleitbaar standpunt heeft ingenomen.

In cassatie bestookt X de uitspraak van het Hof met een spervuur aan klachten, onderverdeeld in vier middelen en twaalf middelonderdelen waarin diverse nadere klachten zijn verwoord die elkaar gedeeltelijk overlappen.

De A-G geeft de Hoge Raad in overweging het cassatieberoep ongegrond te verklaren.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Internationaal belastingrecht
Belastingtijdvak
2012 t/m 2014
Instantie
A-G
Datum instantie
12 januari 2024
Rolnummer
23/01375
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:40
Auteur(s)
dr. H.M. Roose
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2024/0445
Aflevering
20 februari 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6250
bwbr0002320&artikel=16,bwbr0002320&artikel=16&lid=1,bwbv0003762&artikel=2,bwbv0003762&artikel=30,bwbr0002320&artikel=16,bwbv0003762&artikel=2,bwbv0003762&artikel=30

Naar de bovenkant van de pagina