Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(7)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft op 29 maart 2017 om 13.58 uur zijn auto geparkeerd en € 1 aan parkeerbelasting betaald. Het parkeerkaartje vermeldt 13.58 uur als begintijd en 14.21 uur als eindtijd. Parkeercontroleurs hebben geconstateerd dat de auto om 14.24 uur op de parkeerplaats stond geparkeerd en dat onvoldoende parkeerbelasting is betaald. In verband hiermee is een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 63,50, bestaande uit € 2,60 aan nageheven parkeerbelasting (tarief voor een uur parkeren) en € 60,90 aan kosten.

In geschil is de hoogte van de nageheven parkeerbelasting.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat bij naheffing van parkeerbelasting over een periode korter dan een uur in principe, als vaststelling van de tijdsduur van de overschrijding feitelijk mogelijk is, moet worden uitgegaan van de geconstateerde werkelijke overschrijding van de parkeerduur. Daartoe heeft het Hof verwezen naar de parlementaire geschiedenis van artikel 234 Gemw. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat op grond van artikel 20 AWR geen naheffing mogelijk is voor zover al parkeerbelasting is voldaan in de berekeningsperiode van de naheffingsaanslag. In casu kan slechts € 0,13 worden nageheven, aldus het Hof.

Het college van B en W van de gemeente Hilversum heeft cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dat gegrond.

De tekst van artikel 234, lid 3, Gemw duidt erop dat in een geval als het onderhavige forfaitair wordt nageheven op basis van een parkeerduur van een uur. Daarmee is erin voorzien dat de naheffing niet behoeft te worden beperkt tot de te weinig betaalde belasting zoals bedoeld in artikel 20, lid 1, AWR.

Uit de wetsgeschiedenis is af te leiden dat de gemeentelijke wetgever keuze is gelaten om te bepalen dat, uit een oogpunt van doelmatigheid, forfaitair op basis van een parkeerduur van een uur wordt nageheven, dan wel te bepalen dat wordt nageheven op basis van de werkelijke parkeerduur die is verstreken bij de constatering dat zonder betaling is geparkeerd. In de toepasselijke verordening is ervoor gekozen forfaitair op basis van een parkeerduur van een uur na te heffen. De Heffingsambtenaar heeft dus terecht de naheffingsaanslag berekend over een parkeerduur van een uur.

Anders Conclusie A-G IJzerman (NLF 2019/0254).

Naheffingsaanslagen parkeerbelasting worden in principe berekend over een uur

Op grond van artikel 20 AWR kan de te weinig geheven aangiftebelasting worden nageheven. Dit artikel is ook van toepassing op de parkeerbelasting (artikel 231, lid 1, Gemw). Artikel 234, lid 3, Gemw bepaalt dat een naheffingsaanslag wordt berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan. De wetgever heeft opgemerkt dat de onderhavige forfaitaire regeling ten behoeve van de uitvoerbaarheid is opgenomen, omdat bij gebreke van enige betaling niet kan worden vastgesteld hoe lang het voertuig zonder betaling heeft geparkeerd. Door aan te sluiten bij een parkeerduur van een uur wordt een minimumpositie ingenomen die gerechtvaardigd overkomt, gezien de relatief bescheiden bedragen van de parkeertarieven. Indien duidelijk is dat ten tijde van de constatering van het onbetaald parkeren de periode waarover belasting verschuldigd is minder dan een uur bedraagt, moet de naheffingsaanslag echter naar evenredigheid worden verlaagd, aldus de wetgever.

Bij uitlegging van een artikellid is de rechter niet aan enige bijzondere beperking gebonden en mag hij, naast de bewoordingen, acht slaan op onder andere de strekking en de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikellid. Gelet op de parlementaire behandeling is het dan ook niet onbegrijpelijk dat alle drie de rechterlijke instanties en de A-G tot verschillende conclusies kwamen.

Metadata

Rubriek(en)
Lokale heffingen
Belastingtijdvak
2017
Instantie
HR
Datum instantie
18 januari 2019
Rolnummer
18/03317
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:56
Auteur(s)
mr. M.A. Smits
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2019/0253
Aflevering
31 januari 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2241
entrynotfoundinindex,entrynotfoundinindex

Naar de bovenkant van de pagina